Een debat is een discussie volgens vaste regels, bedoeld voor een publiek.
Het doel is om een Leidse school- en vakoverstijgende leerlijn debatteren uit te zetten voor leerlingen van 10-18 jaar. Op het PO wordt gekeken hoe de debatvaardigheden binnen welke vakken terugkomen en op het VO wordt bij de vakken Nederlands, Engels, geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappijleer en maatschappijwetenschappen deze leerlijn uitgezet.
We onderscheiden een combinatie van vaardigheden:
Een vakoverstijgende leerlijn heeft twee kenmerken:
- De basisprincipes van een vaardigheid worden bij verschillende vakken op dezelfde manier aangeleerd en geoefend;
- Er is sprake van een opbouw van vaardigheden.
We onderscheiden o.a. de volgende vaardigheden in opbouw van ingewikkeldheid / moeilijkheid van het debatteren zelf als werkvorm (op basis van ethische of beleidstellingen van verschillend niveau, werkvorm-differentiatie Lagerhuis-Hogerhuis, Cobat of deelwerkvormen):
- Presenteren
- Samenwerken
- Logisch redeneren
- Argumenteren
- Structureren
- Inzetten van overtuigende technieken
- Formuleren
Elk van deze vaardigheden kent aspecten die deze vaardigheid kwalitatief vullen. Hieronder worden de verschillende vaardigheden kort toegelicht.
Presenteren
- Lichaamstaal / Stemgebruik: volume, variatie, tempo, rust; oogcontact met publiek; houding
- Interactie met publiek
- Los van papier
- Wordt het doel van de presentatie bereikt? (Informeren / overtuigen / …
Aan het eind van de derde klas moet iedere leerling in staat zijn ‘goed’ te presenteren.
Samenwerken
In een debat werk je in een team. De teamleden luisteren naar elkaar en vullen elkaar aan. De teamleden reageren ook op het team dat het andere standpunt inneemt. De teamleden luisteren daar goed naar en bespreken samen hoe hierop te anticiperen en te reageren. Daarbij zijn goed naar de ander te luisteren, samen te vatten en doorvragen. Ook het verdelen van de spreektijd verdelen is belangrijk.
Logisch redeneren
Met logisch redeneren bedoelen we de vaardigheid dat leerlingen in staat zijn om helder te redeneren van a naar b in een oorzaak-gevolg-redenering. De kunst daarbij is om helder te krijgen welke stappen er zitten tussen a en b die het begrijpelijk maken waardoor uiteindelijk a tot b leidt. In de onderbouw kan dit geoefend worden bij gs en ak in opbouw van moeilijkheid. Eerst een causale reeks met 1 stap, dan twee of meerdere stappen. Uiteindelijk, in de derde klas, moeten leerlingen zelfstandig een redenering kunnen uitwerken van 4 stappen.
In de bovenbouw komt daar multicausaliteit bij. Meerdere oorzaken tegelijk leiden tot meerdere gevolgen tegelijk, die elkaar ook nog eens wederzijds beïnvloeden.
In vwo 5 moeten leerlingen een multicausale casus kunnen uitwerken.
In havo 4 moeten leerlingen kunnen werken met een casus waarbij twee oorzaken tegelijk leiden tot een gevolg.
Argumenteren bevat de volgende aspecten:
- De opbouw van een argument: PEER = point, explain, example/evidence, round off
- Het formuleren van een tegenargument, met dezelfde opbouw
- Het weerleggen van een argument
- De onderbouwing van een argument door verdieping of door het aanreiken van nieuwe informatie
- Taalgebruik: is er sprake van hele zinnen? Worden de juiste begrippen gebruikt? Wordt het publiek op de juiste wijze aangesproken? Is het taalgebruik ‘sophisticated’?
Eventueel oefenen met:
- ‘Verdedig het onverdedigbare’.
- Verdelen van de klas in twee groepen. Beide groepen staan. Als iemand een bijdrage heeft geleverd aan het debat, mag hij/zij gaan zitten.
- Oefenen met labelen van reactie: ik geef nu een weerlegging van het argument van X. / Etc.
- Stellingen: een stelling met betrekking tot de verandering in te voeren beleid of een stelling met betrekking tot een oordeel over iets.
Oefenen is van belang: met het onderkennen van verschillende drogredeneringen / zwaktes in argumenten / formuleringen / taalgebruik.
Pagina-einde
Formuleren
Taalgebruik: Begrijpelijk – juiste gebruik van begrippen – juiste balans tussen concreet en abstract (oplopend in leerlagen).
Speechen
Aspecten:
- Opbouw van een speech:
Opening – aankondiging argumenten – uitwerking argumenten – afsluiting
- Overtuigingskracht:
Taalgebruik
Lichaamstaal
Stemgebruik
Los van papier